Transformatie zorg voor de jeugd Amsterdam

Laatste update: 23 september 2014

Over het onderzoek
Per 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor de jeugdzorgtaken. Tot die tijd was dit de verantwoordelijkheid van het Rijk en de stadsregio. Maar vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor preventie, hulp en zorg bij opvoeden en opgroeien, psychische problemen en stoornissen bij jeugdigen. Met de overdracht van taken wil het Rijk dat de zorg voor de jeugd eenvoudiger, efficiënter en effectiever wordt. Dit moet worden bereikt door een andere manier van werken. Hierbij wordt meer ingezet op preventie en de eigen kracht van burgers.

Status
Het onderzoek is gepubliceerd op 23 september 2014. Lees het bestuurlijk rapport voor de belangrijkste conclusies. En bekijk het onderzoeksrapport voor de gedetailleerde resultaten. In de tijdlijn staan nog meer documenten rondom de publicatie van het onderzoek.

Veelgestelde vragen

Wat is de hoofdconclusie? Houdt de gemeente voldoende rekening met kansen en risico's bij ontwikkeling nieuw jeugdstelsel?

Belangrijke risico’s zijn in beeld, maar het overzicht is niet volledig. Bij het ‘oefenen’ zijn ‘pluspunten’ en ‘knelpunten’ naar voren gekomen die respectievelijk kansen en risico’s vormen voor het realiseren van de doelen van het Koersbesluit ‘Om het Kind’. De gemeente rapporteert systematisch de risico’s van de verschillende deel­projecten van Om het Kind via risicorapportages. Een aantal risico’s uit de proeftuinen, die wij wel signaleren, zijn echter niet in beeld gebracht en andere zijn onderbelicht. De risicorapportage is in die zin onvolledig.

Beheersmaatregelen zijn niet altijd effectief. De gemeente heeft de gesignaleerde risico’s voorzien van beheersmaatregelen. Maar bij acht van de tien belangrijkste risico’s is het risicoprofiel niet verlaagd door het nemen van deze beheers­maat­regelen.

Er kan nog beter worden geleerd. De gemeente stelt zich actief op om te leren van de proeftuinen. De opgedane kennis wordt echter traag gedeeld en benut. Daarbij wordt vooral gezocht naar mogelijkheden om de aanpak te verbeteren. De vraag of de aanpak en de daarachter liggende aannames juist zijn, komt nauwelijks aanbod.

Bestuurlijk rapport p.23  

Wat zijn de aanbevelingen?

  1. Stel tijdens de trans­formatiefase niet alleen de vraag ‘doen we de dingen goed’, maar stel ook af en toe de vraag ‘doen we de juiste dingen?’
  2. Monitor naast de ontwikkeling van zorgkosten ook de inzet van preventie, vroegsignalering en eigen kracht.
  3. Maak op zo kort mogelijke termijn duidelijk hoe er zal worden gestuurd op kosten en kwaliteit in het nieuwe jeugdstelsel en informeer de raad hierover.
  4. Zorg op korte termijn voor een goed functionerend registratiesysteem dat betrouwbare managementinformatie levert en het werkproces ondersteunt.
  5. Voorkom dat de reorganisatie en de nieuwe verhoudingen tussen centrale stad en bestuurscommissies de transitie en transformatie van de zorg voor de jeugd hindert.
  6. Zorg voor goede relaties en heldere afspraken met zowel de uitvoerders van jeugdhulp­verlening en jeugdzorg als met de partners in het voorveld.
  7. Zorg voor regelmatige voortgangsrapportages met de stand van zaken van het nieuwe jeugdstelsel, de actuele risico’s, de getroffen beheersmaatregelen en de effecten hiervan.

Bestuurlijk rapport p.23-32

Hoe reageert het college op de aanbevelingen?


Het college heeft uitvoerig op de conclusie en aanbevelingen gereageerd en onderschrijft de zeven aanbevelingen. Ze zullen worden benut bij de verdere uitwerking van het nieuwe jeugdstelsel. Wel wil ze pas uitvoering aan aanbeveling 1 geven als het jeugdstelsel geheel is ingericht. Bij aanbeveling 5 geeft ze aan dat ze daar al maatregelen voor heeft genomen, en het college herkent zich niet in de conclusie van de rekenkamer dat de raad te beperkt over de voortgang is geïnformeerd. Ook nuanceert ze de conclusie dat ouders en jeugdigen beperkt bij de eigen evaluatie van de gemeente zijn betrokken. In het nawoord gaat de rekenkamer op deze punten in.

Bestuurlijk rapport p.33-44

Wat was de aanleiding voor het onderzoek?

Per 1 januari worden op het terrein van de jeugdzorg taken van het Rijk en de stadsregio overgedragen naar de gemeente (de transitie). Vanaf dat moment is de gemeente bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor de gehele zorg voor de jeugd. Dat biedt kansen voor een betere en efficiënte zorg, maar er zijn ook maatschappelijk en financiële risico’s. Het financiële risico wordt veroorzaakt door de grote bezuinigingsopgave van het Rijk die gekoppeld is aan de decentralisatie (voor Amsterdam oplopend tot €20 miljoen vanaf 2017). Deze bezuiniging moet worden gerealiseerd door een andere en nieuwe manier van werken (de transformatie). Het maatschappelijke risico wordt gevormd door de omvang van de operatie waarbij de kwaliteit en continuïteit van de zorg voor de jeugd gewaarborgd moeten blijven. Beide risico’s vormden de aanleiding om al tijdens de voorbereidingsfase van de gemeente onderzoek te doen naar de decentralisatie van de zorg voor de jeugd.

Bestuurlijk rapport p.7 en onderzoeksrapport p. 5-6  

Hoe luidt de centrale onderzoeksvraag?

In hoeverre houdt de gemeente bij het vormgeven van het nieuwe jeugdzorgstelsel (transformatie) in voldoende mate rekening met kansen en risico’s om te komen tot een doeltreffende en doelmatige zorg voor de jeugd?

Bestuurlijk rapport p.7 en onderzoeksrapport p. 10-11

Wat is de transitie van de zorg voor de jeugd?


Per 1 januari 2015 is de gemeente bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor het hele scala van preventie, hulp en zorg bij opvoeden en opgroeien, psychische problemen en stoornissen bij jeugdigen. Dit wordt de transitie van jeugdzorg genoemd. In de figuur is schematisch weergegeven om welke taken het in de jeugdhulp en jeugdzorg gaat.

Oude-en-nieuwe-situatie-jeugdhulp-en-jeugdzorg

Wat is de transformatie van de zorg voor de jeugd?

De bestuurlijke transitie gaat gepaard met een inhoudelijke vernieuwing van de hulp aan jeugdigen en hun ouders. Hierbij is het de bedoeling dat er betere preventieve zorg wordt geleverd, meer van eigen kracht van burgers wordt uitgegaan, jeugd en gezinsproblemen meer integraal worden aangepakt en een proces van demedicalisering en normalisering wordt ingezet. Deze andere manier van werken wordt de transformatie van de jeugdzorg genoemd.

Waarom onderzoek in G4 verband?

Voor dit onderzoek wordt samengewerkt met andere rekenkamers. De rekenkamers van de gemeenten Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Amsterdam hebben de onder­zoeken op elkaar afgestemd, waardoor het mogelijk is om een vergelijking tussen de vier grote steden te maken. Daarnaast wordt er op basis van de gemeenschappelijke bevindingen in de G4-gemeenten een gezamenlijke brief richting de Tweede Kamer gestuurd. Zowel de brief met een vergelijking tussen de G4 als de brief naar de Tweede Kamer staan op de website.

De rapporten van de rekenkamers van Rotterdam, Utrecht en Den Haag kunt u via de onderstaande links vinden.

Website Rekenkamer Rotterdam
Website Rekenkamer Utrecht
Website Rekenkamer Den Haag

Wat is de boodschap van de G4 aan de Tweede Kamer?

We constateren dat het onzeker is of op korte termijn besparingen en verbeteringen worden gerealiseerd en dat de randvoorwaarden voor evalueren nog niet op orde zijn. Daarom vragen we in de brief aan de Tweede Kamer vragen de G4 aandacht voor 2 zaken:

1. Om de doelen van de Jeugdwet te realiseren is het van belang dat de gemeenten ruimte hebben en houden voor vernieuwing in de jeugdhulp en dat er voldoende en tijdig geleerd wordt van opgedane ervaringen. Vanwege de geconstateerde onzekerheden bevelen we aan dat al twee jaar naar na de invoering een tussentijdse evaluatie van de Jeugdwet wordt uitgevoerd, zodat de Tweede Kamer tijdig in staat is om te beoordelen of kaders van de Jeugdwet in de praktijk voldoende mogelijkheden bieden aan gemeenten en professionele instellingen voor het realiseren van de beoogde verbetering en besparing.

2. Gemeenten richten het nieuwe jeugdhulpstel verschillend in. Hoe dit doorwerkt op de ervaringen van de jeugdigen en gezinnen binnen de gemeentelijke jeugdhulpstelsels is nog niet duidelijk. Om te kunnen leren van de verschillende ervaringen die gemeenten hiermee opdoen is het van belang gebruik, kosten en outcome van gemeenten te kunnen vergelijken, waarbij de kwaliteit van de verzamelde gegevens is gewaarborgd. Wij bevelen daarom aan om:

a. Naast gegevens over soort hulp, verwijzer en gebruik (duur en omvang) ook uniforme gegevens over outcome en kosten op te nemen in de landelijke dataset jeugdhulp die het CBS gaat verzamelen, als onderdeel van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein.

b. Op landelijk niveau concrete afspraken te maken over de definities, indicatoren en kwaliteitscriteria van de gegevens die gemeenten verplicht zijn te verzamelen. Wij bevelen aan dat Rijk en VNG dit proces bevorderen en ondersteunen door hiertoe een landelijke werkgroep te faciliteren.